Ons verhaal

Ons verhaal

Making the cause known

Het begint in de vroege jaren twintig van de vorige eeuw. Een jonge Oostenrijkse arts, Anna Dengel (1892 – 1980), werkt in Noord-India (het huidige Pakistan) waar ze veel (dood)zieke moslimvrouwen tegenkomt die geen toegang hebben tot de toch al spaarzame gezondheidszorg. Zij mogen niet door mannelijke dokters behandeld worden en vrouwelijke dokters zijn er nauwelijks.

Anna overweegt daarop om toe te treden tot een medisch gerichte congregatie. Omdat de katholieke kerk op dat moment vrouwelijke religieuzen die de gelofte hebben afgelegd, verbiedt om praktiserende medische zorg geven, besluit ze iets nieuws te beginnen: een religieuze gemeenschap van medisch geschoolde vrouwen die professionele gezondheidszorg uitoefenen. Deze gemeenschap wil ze niet alleen oprichten om medische redenen maar ook om reden van gerechtigheid. Ze verwoordt haar ambitie met de leuze: “Making the cause known“.

Nadat Anna een jaar lang in Amerika heeft rondgereisd om aan haar ideaal bekendheid heeft gegeven, voegen zich een arts en twee verpleegsters bij haar. Op 30 september 1925 richten ze de Society of Medical Mission Sisters (gemeenschap van medische missiezusters) op. Twee van hen vertrekken een jaar later naar Brits-Indië.

Het zou nog tot 1936 duren voordat de katholieke kerk het verbod op medische arbeid voor vrouwelijke religieuzen opheft en de congregatie officieel erkent.

onsverhaal2

De start in Nederland

In Amerika groeit het clubje bevlogen religieuzen intussen snel. Veel katholieke jonge vrouwen voelen zich aangetrokken tot deze nieuwe visie op medisch missiewerk. Halverwege de jaren dertig maken ook negen Nederlandse vrouwen hiervan deel uit.
Eleonore Lippits is een van hen. In 1939, na haar artsenstudie, keert ze met Agaath Ypma terug naar Nederland om ook hier een afdeling van de Medische Missiezusters te beginnen. Op 28 augustus 1939 wil zij in Nijmegen een eerste presentatie geven over de nieuwe congregatie. Omdat echter juist op die dag de mobilisatie wordt afgekondigd, waardoor alle gebouwen in de stad bezet zijn, komt daar niets van terecht. Toch melden zich meteen al de eerste vrouwen voor deze nieuwe congregatie.
Begin 1940 schrijft Eleonore dat de eerste zes kandidaten hun postulaat gaan beginnen en dat er meer vrouwen in aantocht zijn. Anna Dengel is blij met het vooruitzicht dat, na een proeftijd van een jaar, deze vrouwen naar Amerika zullen komen om hun opleiding te vervolgen. Helaas breekt enkele maanden later de Tweede Wereldoorlog uit en wordt alle contact tussen Nederland en Amerika verbroken.
Eleonore is meteen druk in de weer met wat nu ‘public relations’ heet. Via een zogeheten Vriendenkring organiseert ze zowel sympathie als concrete hulp voor de nieuwe congregatie. Dat is geen overbodige luxe, met name de huisvesting wordt al snel een probleem. Vanaf medio 1940 vinden de zusters een thuis in Imstenrade, een buitenhuis vlakbij Heerlen.

Het eerste bericht dat Anna Dengel juni 1945 uit Nederland ontvangt, luidt: “Wij zijn nu met 48 zusters en ons huis is te klein. Zeven zusters studeren of werken in de gezondheidszorg waar ze intern kunnen verblijven, dat scheelt weer een paar bedden want we verwachten deze week 5 nieuwe postulanten.” Wanneer Anna in 1946 voor het eerst de Nederlandse groep bezoekt, wordt ze begroet door ruim 50 enthousiaste zusters. Ze ziet hoe arm ze zijn, hoort hoe ze de oorlogstijd hebben beleefd en hoe de bisschop, buren, familie en vrienden hen door die jaren hebben geholpen.

Ze ziet ook dat deze zusters een eigen invulling hebben gegeven aan hun religieus leven en daardoor anders leven en werken dan de zusters in Amerika. De  Nederlandse afdeling heeft zich daarna altijd onderscheiden door een groot vertrouwen in eigen initiatief en een zekere afkeer van uiterlijk vertoon.

De Nederlandse zusters blijken zelfs al voorzichtig bezig met plannen om zusters uit te zenden naar de missie. Niet naar ‘haar’ India maar naar Indonesië! Anna Dengel moet toen hebben beseft dat de Medische Missiezusters niet in een voorgeschreven stramien passen.

Missie in vele landen

De eerste missie: Indonesië. Naar dit land worden in 1947 de eerste zusters  uitgezonden. In Makassar, Sulawesi wordt een vroedvrouwenschool opgericht, destijds de enige in de wijde omtrek. De zusters beginnen met twee kraamklinieken en een couveuse-afdeling. Niet te vergelijken overigens met wat dit begrip tegenwoordig inhoudt. Deze ‘couveuses’ zijn houten kastjes met twee verdiepingen: bovenin ligt de baby en eronder staan drie lampen voor licht en verwarming.

De grote groei van de congregatie begint in de jaren vijftig. Tientallen vrouwen, ook uit Vlaanderen, treden toe waardoor de afdeling Nederland-België uitgroeit tot een van de grotere districten van de congregatie.

In de jaren vijftig en zestig vliegen de zusters uit over de hele wereld. Ze werken in Indonesië, Filippijnen, Thailand, Vietnam, Birma, Bangladesh, India, Pakistan, Jordanië, Ethiopië, Soedan, Sierra Leone, Ghana, Nigeria, Kameroen, Jemen, Uganda, Kenia, Tanzania, Zaïre, Malawi, Swaziland, Zuid Afrika, Brazilië, Peru en Venezuela. Veel inspraak op waar ze terechtkomen, hebben de zusters overigens niet. Hun bestemming wordt van bovenaf verordonneerd. Het kan gebeuren dat een zuster die zich voorbereid heeft op Malawi zonder veel uitleg naar Vietnam wordt uitgezonden.

Tijden veranderen

De jaren zestig gaan ook aan de Medische Missiezusters niet ongemerkt voorbij. In 1967 leidt het zesde Generaal Kapittel van de congregatie belangrijke vernieuwingen in. Er wordt voortaan bij het geven van zorg expliciet gekeken naar de omstandigheden waarin mensen leven. Zonder sociaaleconomische verbeteringen, zonder sociaal en geestelijk welzijn in de gemeenschappen of zonder oog voor het milieu is er immers geen kans op een duurzame gezondheid. De visie op het bieden van zorg verbreedt zich met het werken aan preventie. De maatschappelijke betrokkenheid betekent echter ook dat zusters geconfronteerd kunnen worden met politieke bestuurders die hier anders over denken. Dat is bijvoorbeeld het geval in Zuid-Afrika waar op dat moment de apartheidspolitiek heerst.
In de missie richten de zusters vaak ziekenhuizen op met als belangrijk nevendoel lokale mensen op te leiden voor het zorgdragen van de medische zorg. Zodra een ziekenhuis op eigen benen kan staan, wordt het overgedragen aan lokale of landelijke organisaties. Aanwezig blijven is geen doel.
De zusters besluiten eind jaren zestig ook om hun habijt af te leggen. Dat besluit is overigens niet overal even simpel op te volgen, lang niet alle zusters in de missie beschikken meteen over burgerkleding. Dat betekent habijten vernaaien en stoffen kopen om ‘burgerkleding’ te maken.

Kortom, de invulling van het eigen religieuze leven wordt individueler, hiërarchische structuren komen op de achtergrond en persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden meer op de voorgrond. Zo ontwikkelt de congregatie zich in de jaren zestig en zeventig tot een gemeenschap van goed opgeleide vrije vrouwen, vrijwillig gebonden aan een gemeenschappelijk doel: “Making the cause known”.
Dat veranderingen ook heel onverwachte gevolgen hebben, blijkt als in de jaren zestig de Amerikaanse afdeling een Grammy wint met het lied Joy is Like the Rain. In 1964 wordt deze folksong uitgebracht die is geschreven en vertolkt door zuster Miriam Therese Winter. Haar voorbeeld is de Franse Soeur Sourire. Het wordt een wereldwijde hit en is nog steeds in tal van variaties te beluisteren op You tube.

Pionieren in afbouw

Het district Nederland-België besluit in de jaren zeventig om niet meer actief nieuwe zusters te ‘werven’. Men is zich ervan bewust dat dit betekent dat de afdeling langzaamaan zal vergrijzen en ooit niet meer werkzaam is in de missie.
Veel zusters komen terug naar Nederland/België , wonen op zichzelf of in kleine groepjes en zetten zich in hun laatste actieve fase – in de jaren tachtig, negentig en nul – in voor allerlei plaatselijke initiatieven op het gebied van gezondheids- en ouderenzorg, sociale en ecologische projecten, kunst of spiritualiteit. In de jaren tien is een enkele zuster nog actief maar de meesten zijn inmiddels te oud hiervoor. Zij wonen nu allemaal op plaatsen waar de zorg goed is geregeld. Sommigen nog zelfstandig met goed georganiseerde mantelzorg en anderen in verpleeg- of verzorgingshuizen.
De verandering in de samenstelling van de zusters die samen de Society MMS vormen – steeds minder zusters uit Europa en de Verenigde Staten en steeds meer zusters uit Afrika en Azië – betekent dat de congregatie en ook de Nederlandse/Belgische afdeling zich in de jaren tien van deze eeuw moeten bezighouden met de inrichting van een nieuw bestuursmodel. Er zijn in Nederland/België steeds minder zusters in staat om de afdeling te besturen, laat staan actief mee te doen aan de internationale taken.
Het begint ermee dat het bestuur in Nederland/België in 2012 drie externe lekenadviseurs vraagt om hen bij te staan bij de bestuurstaken. Eind jaren tien wordt duidelijk dat een verplicht bestuur van drie zusters zeer binnenkort niet meer te vormen is. De zoektocht naar een nieuwe bestuursvorm leidt ertoe dat op 14 oktober 2022 de Unit Nederland/België verandert in Religieus Huis Nederland/België. Deze bestuursvorm schept minder bestuurlijke verplichtingen voor de zusters. Het Religieus Huis kent een huiscoördinator die ondersteund kan worden door een plaatselijke raad.
Voor alle dagelijkse werkzaamheden kan het bestuur intussen al jaren een beroep doen op een kleine werkorganisatie.

De Nederlandse/Belgische afdeling ziet zich als een voorbeeld voor andere afdelingen die te maken met afbouw. Ze nemen om gezondheidsredenen niet meer deel aan een wekenlang durend kapittel maar delen graag hun proces met de zusters uit andere landen. De band met de internationale gemeenschap van de MMS is immers blijvend.

Voor de Medische Missiezusters geldt vandaag de dag nog steeds de uitspraak van Anna Dengel:

“We must adapt ourselves to the needs; the needs will not adapt themselves to us. We must never be afraid to change if it is needed.”